Granman

Granman Atudendu

Granman, ook wel gaanman of gaama, is het opperhoofd voor marrons en in sommige gevallen van inheemse Surinamers. Elke stam heeft een eigen granman.[1] De granman wordt in principe gekozen uit dezelfde lo (een lo is een bundeling van groepen mensen met eenzelfde of van verschillende matrilineaire afstamming). Het woord komt voor in zowel het Ndyuka (granman), het Saamaka (gaama), het Pamaaka, het Matawai en het Aluku als het Kwinti. Ook in het Sranan en het Nederlands spreekt men van granman.

Autoriteit

Er zijn zes marrongemeenschappen, gaan-lo of nási, in Suriname en Frans-Guyana: Ndyuka of Okanisi (Aukaners), Saamaka of Saramakaners, Pamaaka of Paramakaners, Matawai, Aluku of Boni en Kwinti. Aan het hoofd van elk van deze zes gaan-lo staat een granman. Hij is "staatshoofd", geestelijk leider, het gezicht en de stem van zijn volk.

De granman vormt samen met lanti (een college van kapiteins en basja's van alle lo uit dezelfde Gaan-lo), het bestuur van een etnische marrongemeenschap. Samen oefenen zij het traditionele gezag uit over het volk. Een kabiteni (kabiten, indien als titel gebruikt) is de leider van een lo, een dorp of leefgemeenschap. Een basia is de assistent van de kabiteni. De granman en lanti worden bij de uitvoering van hun taak bijgestaan door de zogenoemde Bendi-a se man, een afvaardiging van het volk, als adviesraad. De samenstelling van de bedi-a se man kan steeds wisselend zijn. Er kunnen kabiteni en basia worden aangesteld als hedikabiteni (lett.: hoofdkapitein) en hedibasia (lett.: hoofdbasja). De hedikabiteni coördineert de werkzaamheden van de andere kabiteni uit dezelfde Gaan-lo in een regio, terwijl de hedibasia die van de andere basia in zijn dorp.

Het college van kapiteins en basja's wordt soms ook aangeduid met het aantal lo waaruit de gaan-lo bestaat. De Ndyuka bijvoorbeeld spreken, ondanks dat zij uit veertien lo bestaan, van Den Tuwalufu, de Twaalf-Lo. Later voegden er zich nog twee andere lo bij.

In principe zijn de granman en het college van kapiteins en basja's bij de uitoefening van hun gezag over hun volk niet onderworpen aan het nationale gezag, een precaire verhouding die op de proef wordt gesteld bij grensoverschrijdende kwesties. Over alle zaken die een etnische marrongemeenschap aangaan, hebben de granman en het college van kapiteins en basja's beslissingsbevoegdheid. Voor ernstige misdrijven als moord en doodslag worden de autoriteiten in Paramaribo ingeschakeld.

De bijzondere status van de granman komt onder meer tot uitdrukking in de zeer uitgebreide rituelen wanneer hij overlijdt.

Oudere betekenis

In oudere bronnen komt het woord granman ook voor ter aanduiding van de gouverneur van Suriname, en zelfs ter aanduiding van de Nederlandse koning.

Lijst van Saramaccaanse granmans

De lijst bevat alleen de door de overheid erkende granmans. Voordien kende men de gaama u matu.

  1. Abini (1762-1767)
  2. Kwaku Etja (1775-1783)
  3. Johannes Alabi (1783-1820)
  4. Gbagidi Gbago (1821)
  5. Bosuma (1822-1835)
  6. Abraham Wetiwojo (1835-1867)
  7. Frans Bona (1870-1886)
  8. Akoosu (1888-1897)
  9. Djankuso (1889-1932)
  10. Atudendu (1934-1949)
  11. Agbago Aboikoni (1951-1989)
  12. Songo Aboikoni(1991-2003)
  13. Belfon Otyutyu Aboikoni (2005-2014)
  14. Albert Adelimo Aboikoni (2018-heden)

Zie ook

Externe link

  • Website van het Marron-instituut Stichting Sabanapeti
Bronnen, noten en/of referenties
Literatuur
  • Silvia W. de Groot, De Surinaamse Granmans in Afrika: vier groot-opperhoofden bezoeken het land van hun voorouders. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum, [1974]. (Aula paperback 28.)
  • A.J.F. Köbben, In vrijheid en gebondenheid. Samenleving en cultuur van de Djoeka aan de Cottica. Utrecht: Centrum voor Caraïbische Studies, Instituut voor Culturele Antropologie, Rijksuniversiteit Utrecht, 1979. (Bronnen voor de studie van bosneger samenlevingen, deel 4)
  • Hermes R.M. Libretto, Het gezags- en bestuurssysteem in het binnenland van Suriname. Paramaribo: C.D. Ooft, 1990.
  • André R.M. Pakosie, Benpenimaunsu: Gaanman der Ndyuka van 1759-heden van Fabi Labi tot Gazon Matodja. Utrecht: Siboga/Stichting Sabanapeti, 1993. (Siboga, 3 (1993), nr. 1.)
  • André R.M. Pakosie, Maroon leadership and the Surinamese state (1760-1990). In: Journal of Legal Pluralism and Unofficial Law, 1996, nr. 37-38, pp. 263-277.
  • André R.M. Pakosie, Gazon Matodja: Surinaams stamhoofd aan het einde van een tijdperk. Stichting Sabanapeti, 1999.
  • André R.M. Pakosie, De Marrons van Suriname. In: Siboga jrg. 15, nr. 1, 2005. Stichting Sabanapeti, 1999.
  • André R.M. Pakosie, Een analyse v/h conflict om het gaanmanschap bij de Saamaka. In: Siboga jrg. 15, nr. 1, 2005.
  • Ben Scholtens, Gloria Wekker, Laddy van Putten & Stanley Dieko. Gaama duumi, buta gaama: Overlijden en opvolging van Aboikoni, grootopperhoofd van de Saramaka Bosnegers. (With a summary in English). Paramaribo: Afd. Cultuurstudies Minov, 1992.
  • H.U.E. Thoden van Velzen, Politieke beheersing in de Djuka maatschappij: een studie van een onvolledig machtsoverwicht. [Amsterdam: Gemeentelijke Universiteit], 1966. (2 dln) (Diss.)
Bron
  • André R.M. Pakosie, zie literatuurlijst

  1. C.F.A. Bruijning en J. Voorhoeve, 'Granman', pag. 253, Elsevier, Amsterdam – Brussel, ISBN 9010018423, 1977